Dag 5, Landsmeer Open, 10 juli 2019,
Regen, miezerigheid en druilerigheid zorgde voor extra activiteit achter de wedstrijdtafel. Partijen gingen later dan gepland van start en de terrassen, dat zijn er inmiddels drie, werden min of meer gemeden. Met een plaid deken onder het afdak van het clubhuis of binnen rond de bar werd het toch weer gezellig. Tot mijn verbazing zie ik op mijn gsm dat het gelukt is om alle partijen te spelen. Het zal laat geworden zijn. Toen ik tegen tien uur huiswaarts keerde, stonden er nog twee volle rondes op het programma. Hulde aan spelers, hulde aan de toernooicommissie!
Ik laat de wedstrijden van vanavond voor wat ze waren en richt mij op andere tenniszaken.
Vroeger, ik heb het over de periode tot in de jaren ‘70, werden de competitie en toernooien met scheidsrechter (umpire) gespeeld. Spelers waren verplicht om, zoals dat heette, ‘op de stoel te gaan zitten’. Dat doen we nu niet meer. Maar vroeger, of je wilde of niet: je leerde tellen en ‘in’ en ‘uit’ roepen, enz. Nu wordt van de tennissende spelers meer gevraagd: je moet ook zelf ahw ‘op de stoel zitten’ terwijl je speelt. De KNLTB heeft in het 42 pagina’s tellende boekje ‘Spelregels’ in bijlage VIII een hoofdstukje ‘ Richtlijnen voor het spelen zonder scheidsrechter’ opgenomen. Eigenlijk zou hier een app van moeten zijn, of is die er al? De 3 belangrijkste richtlijnen zal ik noemen:
– de speler moet onmiddellijk nadat de bal de grond buiten de lijn heeft geraakt ‘uit’ of ‘fout’ roepen en wel zo luid dat de tegenstander het kan horen
– Bij twijfel moet de speler zijn tegenstander het voordeel van de twijfel geven. Dit betekent dat – op banen waarop geen balafdruk is te zien – elke bal die niet met zekerheid ‘uit’ kan worden gegeven, als ’goed’ moet worden beschouwd en dat het spel dus doorgaat.
– de serveerder moet, hoorbaar voor de tegenstander, voor iedere eerste service de stand afroepen.
Ik zal de volledige bijlage met richtlijnen in de kantine opprikken.
De meest simpele richtlijn wil ik bondig herhalen: bij twijfel doorspelen!
En dan wil ik het nog hebben over het ontstaan van het tennisspel. In deze tijden van Brexit en Wimbledon is Engeland ‘full in the picture’! De meeste tennissers geloven dat ‘tennis’ een 100% Engelse uitvinding is. De Engelsen kloppen zich graag op de borst, nietwaar?
In 1874 patenteerde Major W.C. Wingfield een nieuw tennisspel dat op gras gespeeld kon worden. De hele uitrusting: ballen, een net, palen rackets enz kwam keurig in een doos die bij Wingfield besteld kon worden. Hij noemde het ‘lawntennis’ omdat het buiten op gras gespeeld kon worden ipv binnen in een zaal.
Het tennisspel bestond echter al langer. In 1993 verscheen er een boekje aan de hand van een Nederlander, Cees de Bondt*. Hij ontdekte dat: ‘de bakermat van het tennis het Frankrijk van de Middeleeuwen is, meer in het bijzonder dat van de 12e-eeuwse kloosterhoven. Monniken speelden daar een spel met de hand en bal dat ’jeu de paume’ genoemd werd. Hoe het spel daar precies gespeeld werd is nog niet achterhaald. Duidelijk is dat de bal eerst op het schuin aflopende dak gegooid moest worden naar de tegenstander. Dat was dus de ‘service’.
Het hedendaagse ‘serveren’ heeft toch een minder dienende betekenis als we naar een ‘ace’ in het toptennis kijken.
Enfin, het spel werd in de kloosters verboden omdat monniken verslaafd raakten en niet meer tot bidden enz., kwamen. Maar het spel verspreidde zich en kwam ook in Nederland terecht onder de naam ‘kaatsen’. Volgens de Bondt werd dit spel hier volop gespeeld in de Middeleeuwen. En Nederlanders bedachten daarbij het ‘racket’: dat was van hout met snaren en was bij het slaan minder pijnlijk voor de hand.( Denk ook aan woorden als ‘forehand en backhand voor het ooit slaan van de bal met de hand). Tot de jaren ‘80 speelde iedereen met houten rackets.
Het woord ‘racket’ is overigens van Nederlandse oorsprong. Met het racket kon je namelijk de bal rekaatsen!
Het kaatsen werd in zalen gespeeld en toen het spel uit de mode raakte werden de zalen vaak gebruikt als danszalen . Dat waren dus de ‘ballrooms’ ofwel ‘balzalen’.
Chris ter Brake
* ‘Heeft yemant lust met bal, of met reket te spelen….?’ van Cees de Bondt